risicojeugd en beloning
Op zoek naar betere behandelingen voor risicojeugd
JANUS  •  populair-wetenschappelijk tijdschrift Amsterdam UMC 
risicojeugd en beloning

Waarom raken sommige jongeren op het criminele pad? Niet alleen de omgeving speelt hierbij een rol, ook aanleg kan een jongere vatbaarder maken voor dergelijk gedrag. De sectie Risicojeugd van Amsterdam UMC probeert de onderliggende problematiek van jeugdige delinquenten te ontrafelen. Uiteindelijk doel is tot een effectievere behandeling te komen.

Tekst: John Ekkelboom Foto: Marieke de Lorijn

L

ucres Nauta-Jansen merkt dat er onder delinquente jongeren in ons land een zekere mate van verharding optreedt. Zij is hoogleraar Translationele Forensische Kinder- en Jeugdpsychiatrie en hoofd van de sectie Risicojeugd in Amsterdam UMC. Ze omschrijft de term risicojeugd als jongeren die grensoverschrijdend gedrag vertonen en in contact met politie en justitie zijn geweest of dreigen te komen. “We zien dat de jeugdcriminaliteit afneemt maar dat die helaas wel ernstiger wordt, ook onder jongere delinquenten. Verder neemt het aandeel meisjes relatief toe. Een soort negatieve emancipatie.”

VR-bril

Het onderzoek van de sectie Risicojeugd, die onderdeel uitmaakt van de afdeling Vrouw Kind Centrum (VKC) Psyche, loopt volgens Nauta-Jansen sterk uiteen. De medewerkers kijken bijvoorbeeld naar hoeveel kinderen er onder de normale bevolking grensoverschrijdend gedrag vertonen maar bestuderen ook jongeren die al in jeugdgevangenissen of justitiële jeugdinrichtingen (JJI’s) zijn beland. Nieuwe inzichten moeten leiden tot betere behandelingen. Zo loopt er nu een project waarbij jongeren in een JJI met een VR-bril oefenen om weer deel te kunnen nemen aan de maatschappij. Met dat doel wordt ook geprobeerd het verblijf in zo’n inrichting te verbeteren door ouders er meer bij te betrekken en groepen kleinschaliger te maken.

Zelf houdt Nauta-Jansen als biomedisch wetenschapper zich vooral bezig met fundamenteler onderzoek. Ze is bijvoorbeeld net begonnen met de SCIN (SCreen & INtervene)-studie. “De afgelopen decennia is er veel kennis opgebouwd op het gebied van neurobiologische factoren die een rol spelen bij het ontwikkelen en blijven bestaan van ernstig delinquent gedrag. Minder gevoelig zijn voor stress en voor straf zijn voorbeelden van dergelijke factoren. Wij willen die wetenschappelijke kennis nu gebruiken in de klinische praktijk, door de neurobiologie in samenhang te brengen met psychische en sociale factoren. De neurobiologie is veranderlijk en mede afhankelijk van je omgeving. Omdat het brein van jongeren nog in ontwikkeling is, kun je met gedragsinterventies daar een goede richting aan geven.”

GUTS

Een landelijk project waaraan Nauta-Jansen vanuit de sectie Risicojeugd deelneemt, is GUTS (Growing Up Together in Society). Kartrekker hiervan is Eveline Crone, hoogleraar aan de Erasmus Universiteit Rotterdam en bekend van het boek Het Puberende Brein. Nauta-Jansen licht toe dat de centrale vraag bij dit project is waarom de meeste jongeren succesvol opgroeien tot volwassenen die prima functioneren in onze maatschappij. “In hoeverre heeft de ontwikkeling van het brein daarmee te maken. Gaat het beter op school en functioneer je sociaal optimaler als je jezelf goed kunt reguleren? Vanuit onze sectie gaan we kinderen die onder de twaalf jaar al risicogedrag vertonen, tien jaar volgen. Door om de twee tot drie jaar telkens een functionele MRI-scan te maken, willen we hun hersenontwikkeling volgen en hun zelfregulatie. Onze doelgroep moet leren een afweging te maken tussen wat goed is voor nu maar ook voor later.”

"Onze doelgroep moet leren een afweging te maken tussen wat goed is voor nu maar ook voor later.”

Lucres Nauta-Jansen

Als mooi voorbeeld van onderzoek naar zo’n afweging noemt Nauta-Jansen de studie van Jorim Tielbeek, waarover hij eind vorig jaar in Psychological Medicine publiceerde. Hij is neurowetenschapper en criminoloog van Amsterdam UMC en werkt eveneens bij de sectie Risicojeugd. Hij keek naar gevoeligheid voor beloning bij jongeren met delinquent gedrag. “Al eerder was aangetoond dat deze jongeren minder gevoelig zijn voor straf”, zegt Tielbeek. “Vandaar ook dat gevangenisstraf niet effectief is in het voorkomen van verder crimineel gedrag. We vroegen ons af of we niet juist positief sociaal gedrag moeten gaan stimuleren.”

Antisociale vrienden

Gevoeligheid voor beloning zou volgens Tielbeek een interessant mechanisme kunnen zijn dat bijdraagt aan de ontwikkeling van delinquent gedrag. “Als je bijvoorbeeld optrekt met jongeren die ook antisociaal gedrag vertonen, dan zou die gevoeligheid misschien wel een versterkend effect kunnen hebben op je eigen antisociale ontwikkeling.” Voor dit onderzoek werden bij 128 jongeren van gemiddeld achttien jaar, maar die al voor hun twaalfde jaar met politie in aanraking waren geweest, functionele MRI-scans van het brein gemaakt. Tijdens die scans kregen de deelnemers opdrachten waarbij ze geld konden verdienen of verliezen om te kijken hoe zij anticipeerden op beloning.

Tielbeek ontdekte een duidelijk verband tussen de gevoeligheid voor beloning – deze werd gemeten in het ventraal striatum, een van de beloningscentra van de hersenen - en antisociaal gedrag. “De belangrijkste bevinding is dat het verband tussen het omgaan met delinquente leeftijdsgenoten en eigen antisociaal gedrag sterker is bij jongens met een verhoogde beloningsgevoeligheid. Het is helaas nog te vroeg om deze bevinding te vertalen naar een behandelstrategie. Een groter onafhankelijk onderzoek moet eerst dezelfde bevindingen aantonen. Blijken de resultaten daarvan hetzelfde, dan kun je risicojongeren misschien via gedragstherapie stimuleren in contact te komen met jongeren die zich sociaal gedragen.” 

“Al eerder was aangetoond dat deze jongeren minder gevoelig zijn voor straf.”
Jorim Tielbeek
Op zoek naar betere behandelingen voor risicojeugd
risicojeugd en beloning
JANUS • populair-wetenschappelijk tijdschrift

Lucres Nauta-Jansen

"Onze doelgroep moet leren een afweging te maken tussen wat goed is voor nu maar ook voor later.”

risicojeugd en beloning

Waarom raken sommige jongeren op het criminele pad? Niet alleen de omgeving speelt hierbij een rol, ook aanleg kan een jongere vatbaarder maken voor dergelijk gedrag. De sectie Risicojeugd van Amsterdam UMC probeert de onderliggende problematiek van jeugdige delinquenten te ontrafelen. Uiteindelijk doel is tot een effectievere behandeling te komen.

Tekst: John Ekkelboom Foto: Marieke de Lorijn

L

ucres Nauta-Jansen merkt dat er onder delinquente jongeren in ons land een zekere mate van verharding optreedt. Zij is hoogleraar Translationele Forensische Kinder- en Jeugdpsychiatrie en hoofd van de sectie Risicojeugd in Amsterdam UMC. Ze omschrijft de term risicojeugd als jongeren die grensoverschrijdend gedrag vertonen en in contact met politie en justitie zijn geweest of dreigen te komen. “We zien dat de jeugdcriminaliteit afneemt maar dat die helaas wel ernstiger wordt, ook onder jongere delinquenten. Verder neemt het aandeel meisjes relatief toe. Een soort negatieve emancipatie.”

VR-bril

Het onderzoek van de sectie Risicojeugd, die onderdeel uitmaakt van de afdeling Vrouw Kind Centrum (VKC) Psyche, loopt volgens Nauta-Jansen sterk uiteen. De medewerkers kijken bijvoorbeeld naar hoeveel kinderen er onder de normale bevolking grensoverschrijdend gedrag vertonen maar bestuderen ook jongeren die al in jeugdgevangenissen of justitiële jeugdinrichtingen (JJI’s) zijn beland. Nieuwe inzichten moeten leiden tot betere behandelingen. Zo loopt er nu een project waarbij jongeren in een JJI met een VR-bril oefenen om weer deel te kunnen nemen aan de maatschappij. Met dat doel wordt ook geprobeerd het verblijf in zo’n inrichting te verbeteren door ouders er meer bij te betrekken en groepen kleinschaliger te maken.

Zelf houdt Nauta-Jansen als biomedisch wetenschapper zich vooral bezig met fundamenteler onderzoek. Ze is bijvoorbeeld net begonnen met de SCIN (SCreen & INtervene)-studie. “De afgelopen decennia is er veel kennis opgebouwd op het gebied van neurobiologische factoren die een rol spelen bij het ontwikkelen en blijven bestaan van ernstig delinquent gedrag. Minder gevoelig zijn voor stress en voor straf zijn voorbeelden van dergelijke factoren. Wij willen die wetenschappelijke kennis nu gebruiken in de klinische praktijk, door de neurobiologie in samenhang te brengen met psychische en sociale factoren. De neurobiologie is veranderlijk en mede afhankelijk van je omgeving. Omdat het brein van jongeren nog in ontwikkeling is, kun je met gedragsinterventies daar een goede richting aan geven.”

GUTS

Een landelijk project waaraan Nauta-Jansen vanuit de sectie Risicojeugd deelneemt, is GUTS (Growing Up Together in Society). Kartrekker hiervan is Eveline Crone, hoogleraar aan de Erasmus Universiteit Rotterdam en bekend van het boek Het Puberende Brein. Nauta-Jansen licht toe dat de centrale vraag bij dit project is waarom de meeste jongeren succesvol opgroeien tot volwassenen die prima functioneren in onze maatschappij. “In hoeverre heeft de ontwikkeling van het brein daarmee te maken. Gaat het beter op school en functioneer je sociaal optimaler als je jezelf goed kunt reguleren? Vanuit onze sectie gaan we kinderen die onder de twaalf jaar al risicogedrag vertonen, tien jaar volgen. Door om de twee tot drie jaar telkens een functionele MRI-scan te maken, willen we hun hersenontwikkeling volgen en hun zelfregulatie. Onze doelgroep moet leren een afweging te maken tussen wat goed is voor nu maar ook voor later.”

“Al eerder was aangetoond dat deze jongeren minder gevoelig zijn voor straf.”
Jorim Tielbeek

Tielbeek ontdekte een duidelijk verband tussen de gevoeligheid voor beloning – deze werd gemeten in het ventraal striatum, een van de beloningscentra van de hersenen - en antisociaal gedrag. “De belangrijkste bevinding is dat het verband tussen het omgaan met delinquente leeftijdsgenoten en eigen antisociaal gedrag sterker is bij jongens met een verhoogde beloningsgevoeligheid. Het is helaas nog te vroeg om deze bevinding te vertalen naar een behandelstrategie. Een groter onafhankelijk onderzoek moet eerst dezelfde bevindingen aantonen. Blijken de resultaten daarvan hetzelfde, dan kun je risicojongeren misschien via gedragstherapie stimuleren in contact te komen met jongeren die zich sociaal gedragen.” 

Als mooi voorbeeld van onderzoek naar zo’n afweging noemt Nauta-Jansen de studie van Jorim Tielbeek, waarover hij eind vorig jaar in Psychological Medicine publiceerde. Hij is neurowetenschapper en criminoloog van Amsterdam UMC en werkt eveneens bij de sectie Risicojeugd. Hij keek naar gevoeligheid voor beloning bij jongeren met delinquent gedrag. “Al eerder was aangetoond dat deze jongeren minder gevoelig zijn voor straf”, zegt Tielbeek. “Vandaar ook dat gevangenisstraf niet effectief is in het voorkomen van verder crimineel gedrag. We vroegen ons af of we niet juist positief sociaal gedrag moeten gaan stimuleren.”

Antisociale vrienden

Gevoeligheid voor beloning zou volgens Tielbeek een interessant mechanisme kunnen zijn dat bijdraagt aan de ontwikkeling van delinquent gedrag. “Als je bijvoorbeeld optrekt met jongeren die ook antisociaal gedrag vertonen, dan zou die gevoeligheid misschien wel een versterkend effect kunnen hebben op je eigen antisociale ontwikkeling.” Voor dit onderzoek werden bij 128 jongeren van gemiddeld achttien jaar, maar die al voor hun twaalfde jaar met politie in aanraking waren geweest, functionele MRI-scans van het brein gemaakt. Tijdens die scans kregen de deelnemers opdrachten waarbij ze geld konden verdienen of verliezen om te kijken hoe zij anticipeerden op beloning.