Martine de Bruijne
Suzanne Geerlings
Amsterdam UMC verkeert in de unieke situatie dat er twee opleidingen Geneeskunde aan verbonden zijn: van de Universiteit van Amsterdam en van de Vrije Universiteit. Elk met een eigen signatuur, maar ze trekken steeds meer samen op. Een gesprek met de twee vicedecanen aan de hand van een aantal stellingen over urgente thema’s in het geneeskundeonderwijs.
Tekst: Jasper Enklaar • Foto's: Marieke de Lorijn
an alle geneeskundestudenten in Nederland studeert 25 procent in Amsterdam. Een kwart van alle Nederlandse huisartsen volgt de opleiding aan Amsterdam UMC. “Dat geeft ons een grote verantwoordelijkheid”, zegt Martine de Bruijne. Zij is sinds een jaar vicedecaan van de geneeskundefaculteit van de VU. Suzanne Geerlings, haar evenknie van de UvA, zit er nu twee jaar. Toen zij beiden aantraden was de fusie van AMC en VUmc tot Amsterdam UMC al een heel eind op streek. “Er was al werk verzet in de samenwerking van de twee geneeskundefaculteiten”, vertelt De Bruijne. “Daarmee was de grond rijp gemaakt om verder samen op te trekken.”
De UvA voert voor het studiejaar 2026-2027 de ongewogen loting in voor de bachelor Geneeskunde. Met deze toelatingsprocedure heeft elke kandidaat dezelfde kans op toelating. Geerlings: “Dit bevordert een diverse instroom van aspirant-artsen, wat van belang is omdat de patiëntenpopulatie ook heel divers is.”
De VU behoudt selectie van studenten op basis van een portfolio. De Bruijne: “Met het oog op diversiteit en inclusiviteit in de selectieprocedure gebruiken we criteria waar je zonder hulp van geld of je netwerk aan kunt voldoen. Het doel is studenten te selecteren die goed bij de sociale signatuur van de geneeskundeopleiding van de VU passen. Van onze studenten is 40 procent eerstegeneratiestudent en heeft een derde een biculturele achtergrond. Dit is vergelijkbaar met de achtergrond van vwo-leerlingen met interesse in de studie Geneeskunde in onze regio.”
Stelling 1
Een sterk eigen profiel van de faculteiten staat samenwerking in de weg
Geerlings: “Bij de UvA ligt het accent op research. In de bachelor schrijven studenten bijvoorbeeld een thesis, die als een soort ‘mini-masterthesis’ beoordeeld wordt. Tijdens de coschappen kunnen onze studenten een verlengde wetenschappelijke stage doen van 24 in plaats van 16 weken. Maar een eigen profiel behouden betekent niet dat je niet hoeft samen te werken. Het is geen tegenstelling.”
De Bruijne: “Bij de VU zetten we meer in op het maatschappelijke profiel, op de sociale signatuur. We geloven sterk in diversiteit en inclusiviteit. Er zijn smaakverschillen tussen de faculteiten, maar we kunnen over en weer enorm veel van elkaar leren. Ik hoop dat we allebei onze zwaartepunten blijven kiezen, maar die heel ruimhartig gaan delen. Mensen moeten ook een tijdje ‘aan de overkant’ mogen werken of mogen leren als dat uitkomt. Dan nemen we ook onze verantwoordelijkheid als regio. Het is best een uitdaging in tijden van schaarste om niet bang te worden voor verlies of voor concurrentie, maar om juist dan samen het verschil te gaan maken. Maar waarom zouden we ieder het wiel zitten uitvinden? Op nieuwe thema’s als AI en duurzaamheid werken we bijvoorbeeld al samen.”
Stelling 2
Studenten moeten meer partner worden bij het ontwerpen en het verzorgen van het onderwijs
In een vorige uitgave van JANUS zei geneeskundestudent Gabriela Cepella dat het geneeskundeonderwijs sterk bepaald wordt door richtlijnen die zorgen dat er weinig ruimte is voor nieuwe, belangrijke thema’s. Die kritiek lijkt gehoord te worden, want Geerlings vertelt dat juist op dit moment een landelijke werkgroep van de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (UMCNL, voorheen NFU) kritisch naar de inhoud van de geneeskundeopleidingen kijkt.
Geerlings: “In deze ‘schrapcommissie’ moet ruimte gemaakt worden voor een aantal thema’s waar we iets mee moeten. Een van die thema’s is duurzaamheid en planetary health. Ook voor thema’s als preventie en interprofessioneel opleiden moet ruimte komen. Maar dan moet er ook wel iets uit het curriculum – vandaar de naam ‘schrapcommissie’. En wat de rol van studenten betreft: we praten niet over, maar met de studenten. In elke commissie – of het nu gaat om het voorbereiden van de instellingsvisitatie of over het onderwijs – zitten een of twee studenten. Dat geldt ook voor andere rollen, bijvoorbeeld optreden als moderator bij debatten.”
Bij de VU zijn studenten via het SpringLab betrokken bij het ontwikkelen en verzorgen van extracurriculair onderwijs.
De Bruijne: “Studenten kunnen een katalysator zijn. Het geven van verantwoordelijkheid aan studenten is een belangrijk element om gemotiveerd en met eigenaarschap aan je eigen opleiding te werken. Daarom willen we dat studenten de ruimte krijgen om die verantwoordelijkheid te nemen, eigen keuzes te maken en te helpen het onderwijs vorm te geven. Bijvoorbeeld de POCUS-training, waarbij de studenten met een klein echoapparaatje bepaalde organen leren onderzoeken, naast onderzoek met de stethoscoop. Volgend jaar breiden we SpringLab uit met de living library, waarmee studenten nog meer ruimte en mogelijkheden krijgen om, buiten het curriculum om, extra te oefenen. Meer en op maat kijken naar wat een student nodig heeft, dat is echt in opkomst.”
Stelling 3
Gebruik van AI kan vakkennis maken of breken
Geerlings: “Ik begeleid nu iemand die een tool ontwikkelt die een bachelorthesis voor een heel groot deel kan nakijken. Daarnaast kijkt een echte expert nog naar de inhoud. AI kan je dus werk uit handen nemen. Tegelijk weten we dat er gefraudeerd wordt en dat mensen hun scriptie met AI schrijven. Daarvoor is wel een fraudescan ontwikkeld. Maar je kunt studenten niet meer verbieden AI te gebruiken. Daarom moeten we nadenken hoe we de leerdoelen gaan aanpassen. Dat vergt wel een omslag.”
De Bruijne: “Alle universiteiten hebben beleid over het gebruik van AI in het onderwijs. De geneeskundeopleidingen zelf zijn bezig om hun eindtermen te formuleren: wat moet je weten om AI op een professionele en deskundige manier te kunnen gebruiken? Voor docenten zijn er e-learnings ontwikkeld en modules die uitleggen wat AI betekent voor toetsing en voor scripties. Uiteindelijk gaat het erom dat je kritisch bent: waar is AI een goed hulpmiddel voor, waar zitten de risico’s en hoe zorg je dat die risico’s beheersbaar blijven? Dat is onderdeel van je academische vorming: je moet altijd kritisch blijven. Maar hoe meer digitale tools we gaan gebruiken, des te belangrijker het is dat we het ‘intermenselijke’ onderwijs ook aandacht geven. Zo zorgen we ervoor dat ook sociale vaardigheden en verbondenheid, ethische reflectie, de dialoog op hoog niveau blijven.”
Geerlings: “We hebben een heel programma voor AI-geletterdheid. Daarvoor brengen we in kaart wat mensen nodig hebben om data- en digitaal vaardig te zijn. Dat verschilt per beroepsgroep en per generatie. We moeten daarmee aan de slag, want de ontwikkelingen gaan razendsnel.”
Stelling 4
Een goed leerwerkklimaat is een noodzakelijke voorwaarde voor duurzaam studentsucces
De Bruijne: “Door de jaren heen zie je dat 30 procent van de studenten last heeft van sociaal onveilige situaties. In de medische opleiding heb je veel werkroutines en hiërarchische structuren die voor een student soms lastig kunnen uitpakken. Je bent kwetsbaar, want er zijn veel mensen die iets over je opleiding en je performance te zeggen hebben. Je baas is vaak ook je opleider. Degene bij wie je stage loopt, is degene die je beoordeelt. Het programmatisch toetsen – waarbij je vaker en meer feedback vraagt van meer verschillende mensen – kan dat machtsverschil iets minder maken. Die hiërarchie, daar moeten we aan blijven werken. Maar goed, dat is een lange weg.”
Geerlings: “Een ziekenhuis is nu eenmaal een hiërarchische setting. Dat heeft ook een functie, want in de patiëntenzorg moet je precies weten wie waarvoor verantwoordelijk is. Maar elke klacht is er één te veel.”
Bij het programmatisch toetsen moeten studenten veel feedback vragen. Dan moeten ze zich wel zo prettig en veilig voelen dat ze aan iedereen feedback durven vragen, ook als zaken niet zo lekker lopen. En dat gaat nog niet altijd goed.
Geerlings: “Het duurt soms een maand voordat de supervisor de opgeschreven feedback accordeert. Een goed leerwerkklimaat is ook dat je het opleiden van de toekomstige generatie zo belangrijk vindt dat je dat echt als onderdeel van je werk ziet. Dat moet in het DNA van iedereen zitten die in een opleidingsziekenhuis werkt.”
Het is best goed om elkaar af en toe recht in de ogen te kijken, besluiten ze. “Wat is goed om apart te doen? Want denk bijvoorbeeld aan schaalgrootte: het is veel leuker om in kleinere groepen je onderwijs te organiseren dan voor 4.000 mensen tegelijk”, zegt De Bruijne. Ze besluit: “We blijven twee opleidingen Geneeskunde aanbieden en samen kunnen we dat nog beter. Samen hebben we zo’n schatkist aan kennis en gemotiveerde mensen om mooie dingen neer te zetten voor de studenten die we opleiden. Onze ambitie is om de studenten van beide opleidingen daarvan te laten profiteren.” •
Suzanne Geerlings
Martine de Bruijne
Stelling 4
Een goed leerwerkklimaat is een noodzakelijke voorwaarde voor duurzaam studentsucces
De Bruijne: “Door de jaren heen zie je dat 30 procent van de studenten last heeft van sociaal onveilige situaties. In de medische opleiding heb je veel werkroutines en hiërarchische structuren die voor een student soms lastig kunnen uitpakken. Je bent kwetsbaar, want er zijn veel mensen die iets over je opleiding en je performance te zeggen hebben. Je baas is vaak ook je opleider. Degene bij wie je stage loopt, is degene die je beoordeelt. Het programmatisch toetsen – waarbij je vaker en meer feedback vraagt van meer verschillende mensen – kan dat machtsverschil iets minder maken. Die hiërarchie, daar moeten we aan blijven werken. Maar goed, dat is een lange weg.”
Geerlings: “Een ziekenhuis is nu eenmaal een hiërarchische setting. Dat heeft ook een functie, want in de patiëntenzorg moet je precies weten wie waarvoor verantwoordelijk is. Maar elke klacht is er één te veel.”
Bij het programmatisch toetsen moeten studenten veel feedback vragen. Dan moeten ze zich wel zo prettig en veilig voelen dat ze aan iedereen feedback durven vragen, ook als zaken niet zo lekker lopen. En dat gaat nog niet altijd goed.
Geerlings: “Het duurt soms een maand voordat de supervisor de opgeschreven feedback accordeert. Een goed leerwerkklimaat is ook dat je het opleiden van de toekomstige generatie zo belangrijk vindt dat je dat echt als onderdeel van je werk ziet. Dat moet in het DNA van iedereen zitten die in een opleidingsziekenhuis werkt.”
Het is best goed om elkaar af en toe recht in de ogen te kijken, besluiten ze. “Wat is goed om apart te doen? Want denk bijvoorbeeld aan schaalgrootte: het is veel leuker om in kleinere groepen je onderwijs te organiseren dan voor 4.000 mensen tegelijk”, zegt De Bruijne. Ze besluit: “We blijven twee opleidingen Geneeskunde aanbieden en samen kunnen we dat nog beter. Samen hebben we zo’n schatkist aan kennis en gemotiveerde mensen om mooie dingen neer te zetten voor de studenten die we opleiden. Onze ambitie is om de studenten van beide opleidingen daarvan te laten profiteren.” •
Stelling 3
Gebruik van AI kan vakkennis maken of breken
Geerlings: “Ik begeleid nu iemand die een tool ontwikkelt die een bachelorthesis voor een heel groot deel kan nakijken. Daarnaast kijkt een echte expert nog naar de inhoud. AI kan je dus werk uit handen nemen. Tegelijk weten we dat er gefraudeerd wordt en dat mensen hun scriptie met AI schrijven. Daarvoor is wel een fraudescan ontwikkeld. Maar je kunt studenten niet meer verbieden AI te gebruiken. Daarom moeten we nadenken hoe we de leerdoelen gaan aanpassen. Dat vergt wel een omslag.”
De Bruijne: “Alle universiteiten hebben beleid over het gebruik van AI in het onderwijs. De geneeskundeopleidingen zelf zijn bezig om hun eindtermen te formuleren: wat moet je weten om AI op een professionele en deskundige manier te kunnen gebruiken? Voor docenten zijn er e-learnings ontwikkeld en modules die uitleggen wat AI betekent voor toetsing en voor scripties. Uiteindelijk gaat het erom dat je kritisch bent: waar is AI een goed hulpmiddel voor, waar zitten de risico’s en hoe zorg je dat die risico’s beheersbaar blijven? Dat is onderdeel van je academische vorming: je moet altijd kritisch blijven. Maar hoe meer digitale tools we gaan gebruiken, des te belangrijker het is dat we het ‘intermenselijke’ onderwijs ook aandacht geven. Zo zorgen we ervoor dat ook sociale vaardigheden en verbondenheid, ethische reflectie, de dialoog op hoog niveau blijven.”
Geerlings: “We hebben een heel programma voor AI-geletterdheid. Daarvoor brengen we in kaart wat mensen nodig hebben om data- en digitaal vaardig te zijn. Dat verschilt per beroepsgroep en per generatie. We moeten daarmee aan de slag, want de ontwikkelingen gaan razendsnel.”
Amsterdam UMC verkeert in de unieke situatie dat er twee opleidingen Geneeskunde aan verbonden zijn: van de Universiteit van Amsterdam en van de Vrije Universiteit. Elk met een eigen signatuur, maar ze trekken steeds meer samen op. Een gesprek met de twee vicedecanen aan de hand van een aantal stellingen over urgente thema’s in het geneeskundeonderwijs.
Tekst: Jasper Enklaar • Foto's: Marieke de Lorijn
an alle geneeskundestudenten in Nederland studeert 25 procent in Amsterdam. Een kwart van alle Nederlandse huisartsen volgt de opleiding aan Amsterdam UMC. “Dat geeft ons een grote verantwoordelijkheid”, zegt Martine de Bruijne. Zij is sinds een jaar vicedecaan van de geneeskundefaculteit van de VU. Suzanne Geerlings, haar evenknie van de UvA, zit er nu twee jaar. Toen zij beiden aantraden was de fusie van AMC en VUmc tot Amsterdam UMC al een heel eind op streek. “Er was al werk verzet in de samenwerking van de twee geneeskundefaculteiten”, vertelt De Bruijne. “Daarmee was de grond rijp gemaakt om verder samen op te trekken.”
De UvA voert voor het studiejaar 2026-2027 de ongewogen loting in voor de bachelor Geneeskunde. Met deze toelatingsprocedure heeft elke kandidaat dezelfde kans op toelating. Geerlings: “Dit bevordert een diverse instroom van aspirant-artsen, wat van belang is omdat de patiëntenpopulatie ook heel divers is.”
De VU behoudt selectie van studenten op basis van een portfolio. De Bruijne: “Met het oog op diversiteit en inclusiviteit in de selectieprocedure gebruiken we criteria waar je zonder hulp van geld of je netwerk aan kunt voldoen. Het doel is studenten te selecteren die goed bij de sociale signatuur van de geneeskundeopleiding van de VU passen. Van onze studenten is 40 procent eerstegeneratiestudent en heeft een derde een biculturele achtergrond. Dit is vergelijkbaar met de achtergrond van vwo-leerlingen met interesse in de studie Geneeskunde in onze regio.”
Stelling 2
Studenten moeten meer partner worden bij het ontwerpen en het verzorgen van het onderwijs
In een vorige uitgave van JANUS zei geneeskundestudent Gabriela Cepella dat het geneeskundeonderwijs sterk bepaald wordt door richtlijnen die zorgen dat er weinig ruimte is voor nieuwe, belangrijke thema’s. Die kritiek lijkt gehoord te worden, want Geerlings vertelt dat juist op dit moment een landelijke werkgroep van de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (UMCNL, voorheen NFU) kritisch naar de inhoud van de geneeskundeopleidingen kijkt.
Geerlings: “In deze ‘schrapcommissie’ moet ruimte gemaakt worden voor een aantal thema’s waar we iets mee moeten. Een van die thema’s is duurzaamheid en planetary health. Ook voor thema’s als preventie en interprofessioneel opleiden moet ruimte komen. Maar dan moet er ook wel iets uit het curriculum – vandaar de naam ‘schrapcommissie’. En wat de rol van studenten betreft: we praten niet over, maar met de studenten. In elke commissie – of het nu gaat om het voorbereiden van de instellingsvisitatie of over het onderwijs – zitten een of twee studenten. Dat geldt ook voor andere rollen, bijvoorbeeld optreden als moderator bij debatten.”
Bij de VU zijn studenten via het SpringLab betrokken bij het ontwikkelen en verzorgen van extracurriculair onderwijs.
De Bruijne: “Studenten kunnen een katalysator zijn. Het geven van verantwoordelijkheid aan studenten is een belangrijk element om gemotiveerd en met eigenaarschap aan je eigen opleiding te werken. Daarom willen we dat studenten de ruimte krijgen om die verantwoordelijkheid te nemen, eigen keuzes te maken en te helpen het onderwijs vorm te geven. Bijvoorbeeld de POCUS-training, waarbij de studenten met een klein echoapparaatje bepaalde organen leren onderzoeken, naast onderzoek met de stethoscoop. Volgend jaar breiden we SpringLab uit met de living library, waarmee studenten nog meer ruimte en mogelijkheden krijgen om, buiten het curriculum om, extra te oefenen. Meer en op maat kijken naar wat een student nodig heeft, dat is echt in opkomst.”
Stelling 1
Een sterk eigen profiel van de faculteiten staat samenwerking in de weg
Geerlings: “Bij de UvA ligt het accent op research. In de bachelor schrijven studenten bijvoorbeeld een thesis, die als een soort ‘mini-masterthesis’ beoordeeld wordt. Tijdens de coschappen kunnen onze studenten een verlengde wetenschappelijke stage doen van 24 in plaats van 16 weken. Maar een eigen profiel behouden betekent niet dat je niet hoeft samen te werken. Het is geen tegenstelling.”
De Bruijne: “Bij de VU zetten we meer in op het maatschappelijke profiel, op de sociale signatuur. We geloven sterk in diversiteit en inclusiviteit. Er zijn smaakverschillen tussen de faculteiten, maar we kunnen over en weer enorm veel van elkaar leren. Ik hoop dat we allebei onze zwaartepunten blijven kiezen, maar die heel ruimhartig gaan delen. Mensen moeten ook een tijdje ‘aan de overkant’ mogen werken of mogen leren als dat uitkomt. Dan nemen we ook onze verantwoordelijkheid als regio. Het is best een uitdaging in tijden van schaarste om niet bang te worden voor verlies of voor concurrentie, maar om juist dan samen het verschil te gaan maken. Maar waarom zouden we ieder het wiel zitten uitvinden? Op nieuwe thema’s als AI en duurzaamheid werken we bijvoorbeeld al samen.”